It is common knowledge that problems of method have been exceptionally important in the history of science in modern times. Furthermore, their treatment with respect to the specifics of historical and social cognition has been intimately interwoven with interpretation of the fundamental questions of philosophy.

The essence of religious alienation may be identified by the use of Marx's method as we study the relationship of human beings to inimical natural and social forces dominant over them and give primary attention to the internal structure of socioeconomic alienation. In this connection it is necessary to take into consideration that the category alienation does not reveal its historical quality directly. Therefore, Marx and Engels did not confine their analysis to identifying the major features of alienation, but sought (...) to uncover the specifics of particular historically concrete forms of alienation. But the category alienation is a wholly meaningful abstraction, for it expresses a characteristic feature of the "prehistory" of humanity: realities created by human beings present themselves as dominant inimical, spontaneous forces not subordinate to the action of human beings. The Marxist analysis of the economic basis of alienation is the key to understanding all alienation. (shrink)

Nach Kant bleibt alles Denken auf das einzelne Subjekt des Denkens und seine Möglichkeiten zurückbezogen. Simon beschreibt Kants Werk als ein System, das den eigenen Denkansatz als einen Besonderen neben anderen begreift. Auch wenn das Subjekt anderes Denken nicht immer von sich aus versteht, bezieht es jenes als "fremde Vernunft" in seine Weltorientierung ein und erkennt es an. Damit ergibt sich die Notwendigkeit des Findens einer Sprache, in der im Ausgang vom eigenen Vorverständnis anderen etwas so gesagt werden kann, dass (...) es auch ihnen "etwas" bedeutet und in diesem Sinne als wahr erscheint. Von hier aus verändert sich dann der Begriff der Bedeutung und die Sprache der Philosophie. (shrink)

The discussion of whether people understand themselves and others by using theories of behaviour (theory theory) or by simulating mental states (simulation theory) lacks conclusive empirical evidence. Nichols et al. (1996) have proposed the Langer effect (Langer, 1975) as a critical test. From people's inability accurately to predict the difference in the subjective value of lottery tickets in choice and no‐choice conditions, they argued that people do not simulate behaviour in such situations. In a series of four experiments, we consistently (...) failed to replicate the original difference between choice and no‐choice under the conditions used by Nichols et al. We conclude that the replicability of the effect depends on an unknown combination of factors. As long as the target effect is not better understood and under better experimental control, it is difficult to use it as a yardstick against which the accuracy of simulation can be assessed. (shrink)

1. Matter and form -- 2. Maimonides' theory of the parable -- 3. The parable of adamic perfection -- 4. Physical matter and its limitations on intellects -- 5. Maimonidean skepticism I -- 6. Maimonidean skepticism II -- 7. In the inner chamber of the ruler's palace: the critique of the theory of separate intellects -- 8. The embodied life of an intellect -- 9. Excrement and exegesis, or shame over matter.

Dini's theorem says that compactness of the domain, a metric space, ensures the uniform convergence of every simply convergent monotone sequence of real-valued continuous functions whose limit is continuous. By showing that Dini's theorem is equivalent to Brouwer's fan theorem for detachable bars, we provide Dini's theorem with a classification in the recently established constructive reverse mathematics propagated by Ishihara. As a complement, Dini's theorem is proved to be equivalent to the analogue of the fan theorem, weak König's lemma, in (...) the original classical setting of reverse mathematics started by Friedman and Simpson. (shrink)

Theories of mind draw on processes that represent mental states and their computational connections; simulation, in addition, draws on processes that replicate (Heal 1986 ) a sequence of mental states. Moreover, mental simulation can be triggered by input from imagination instead of real perceptions. To avoid confusion between mental states concerning reality and those created in simulation, imagined contents must be quarantined. Goldman bypasses this problem by giving pretend states a special role to play in simulation (Goldman 2006 ). We (...) argue that this path leads to the resurgence of the threat of collapse (Davies 1994 ), diluting the principled distinction between simulation and theory use. Exploration of a related method of real-mental states operating in a pretend mode leads to a factually untenable model. Our main goal here is to raise this problem as a challenge for Goldman’s reconfigured simulation theory. Only at the end we will briefly sketch a possible alternative way of quarantine that preserves the replicative element of simulation and avoids collapse. Figure 1 provides a guide to our argument. (shrink)

We translate Socrates’ famous saying I know that I know nothing into the arithmetical sentence I prove that I prove nothing. Then it is easy to show that this translated saying is formally undecidable in formal arithmetic, using Gödel’s Second Incompleteness Theorem. We investigate some variations of this Socrates-Gödel sentence. In an appendix we sketch a ramified epistemic logic with propositional quantifiers in order to analyze the Socrates-Gödel sentence in a more logical way, separated from the arithmetical context.

We consider Perruchet & Vinter's (P&V's) central claim that all mental representations are conscious. P&V require some way of fixing their meaning of representation to avoid the claim becoming either obviously false or unfalsifiable. We use the framework of Dienes and Perner (1999) to provide a well-specified possible version of the claim, in which all representations of a minimal degree of explicitness are postulated to be conscious.

De pessimistische zinnen, waarvan vele op het eerste gezicht klaar en begrijpelijk schijnen, blijken bij nadere beschouwing zinlooze woordenreeksen. De schrijver onderscheidt in zijn logische onderzoekingen drie stadia. In het eerste stadium -- dat van het naïeve begrijpen -- komen ons de pessimistische zinnen, vooral wanneer we in een slechte stemming zijn, zeer vertrouwd voor; in het volgende stadium -- dat der logische analyse -- ontpoppen zij zich als zinlooze woordverbindingen, terwijl in het derde stadium een verklaring wordt gezocht voor (...) het tegenstrijdig karakter der beide voorafgaande stadia. Schächter komt, na toepassing der logische analyse op eenige pessimistische zinnen, tot de conclusie, dat de uiterlijke vorm dezer zinnen misleidend is. Deze zinnen wekken namelijk den indruk, alsof de vertwijfeling, die door hen wordt uitgedrukt, op een gegeven toestand betrekking heeft. Zulk een pessimisme zou echter niet "echt" zijn, wijl daarbij toch stilzwijgend wordt verondersteld, dat een andere, mogelijke -- helaas niet werkelijke -- toestand begeerenswaardig zou zijn. Zoo is de verachting van alle aardsche goederen alleen bij die menschen echt, die rijk aan genotmogelijkheden zijn. Het pessimisme van arme menschen beteekent in den grond der zaak een bekrachtiging van de waardeering voor aardsche goederen. Van een symptomatisch gezichtspunt uit beschouwd, worden pessimistische uitingen niet als uitspraken aangezien, zooals de formuleeringen der omgangstaal en der wetenschap, die de een of andere zakelijke situatie beschrijven, maar als symptomen van bepaalde stemmıngen. Onze taal bestaat uit verschillende "lagen", tusschen welke "overeenkomsten" bestaan. Zoo kan men onderscheiden tusschen een -- met betrekking tot de "waardeeringen" -- neutrale taallaag en een laag, waarin alle dingen en verschijnselen met waardeeringsmaatstaven worden gemeten. Zoowel binnen de waardeeringsvrije, neutrale taal als binnen de waardeeringstaal onderscheidt Schächter een grammaticale en een toegepaste taal. Bij de analyse der taal stooten we op een laag, waarin alle gebeurtenissen uitsluitend van het gezichtspunt van den mensch uit worden beschouwd, waarin bij voorbeeld de zon geschapen is met het doel, den mensch goede diensten te bewijzen. Opvattingen als deze hebben tot het vaststellen van bepaalde regels geleid, die in onze taal, of liever in een van haar lagen, nog steeds gelden. Er zijn zinswendingen, die in de eene taallaag verboden, maar in een andere volkomen toelaatbaar zijn. Iedere taallaag heeft haar eigen regels, haar eigen logica. Binnen bepaalde taallagen hebben de pessimistische uitingen "zin". Het zijn de lagen, waarin vragen en zinnen worden "verstaan". Buiten deze lagen zijn de pessimistische formuleeringen zinloos. (shrink)

Evolution is a time process. It proceeds in steps of definite length. The probability of each step is relatively high, so self organization of complex systems will be possible in finite time. Prerequisite for such a process is a selection rule, which certainly exists in evolution. Therefore, it would be wrong to calculate the probability of the formation of a complex system solely on the basis of the number of its components and as a momentary event.

Die Wissenschaft besteht aus einzelnen Behauptungssätzen, aus Kausalsätzen, aus Naturgesetzen, die in mathematischen Formeln ausgedrückt werden, aus Regeln und Ableitungen; aus Hypothesen, Verifikationsmethoden, Verifikationen, beziehungweise Falsifikationen; aus Konstatierungen über die Verwendung sprachlicher Zeichen. All das wird mit dem gemeinsamen Namen "Wissenschaft" bezeichnet. Wir bemerken, dass hierdurch heterogene Satztypen zusammengefasst wurden und wir wollen nach dem gemeinsamen "Durchschnitt" aller erwähnten Satzarten suchen, damit wir den gemeinsamen Namen rechtfertigen und das Verhältnis dieser Zusammenfassung zu einer andern Zusammenfassung, die man als Religion bezeichnet, (...) untersuchen können. Die Religion umfasst überlieferte Erzählungen (historische Behauptungssätze), Kausalsätze. Wir bemerken hier aber etwas Neues: das Auftreten von Normen (von allgemeinen Befehlssätzen) wie auch von Wertungen, die einen integrierenden Bestandteil der Religion bilden. Es kommen auch Mahnungen und Vorwürfe vor. Es erscheint nun zweckmässig zu sein, das Auftreten der letzterwähnten Satztypen als charakteristisch anzusehn, um die Verschiedenheit der zwei Sphären mit ihrer Hilfe zu formulieren. Die Wissenschaft ist dadurch gekennzeichnet, dass ihre Sätze richtig oder unrichtig, wahr oder falsch sind, dass sie aber nicht fordern und nicht werten. Auch die sogenannten ethischen Sätze, insofern sie wissenschaftliche Sätze sind, verpflichten nicht zu Handlungen, sondern beschreiben und erklären bestimmte Verhaltungsweisen des Menschen. Wir wollen die Neutralität, den indifferenten Charakter als das Kennzeichen aller wissenschaftlichen Sätze betrachten: sie sind nicht normativ, sie tragen uns keine Handlungen auf und werten nicht. Die Wissenschaft ist sozusagen, "jenseits von Gut und Böse". Die Religion besteht dagegen hauptsächlich aus Normen und Wertungen. Ihrem eigentlichen Wesen nach stellt die Religion keine Dichtung, keinen Mythos und ebensowenig eine blosse Ethik dar, sondern sie ist etwas viel primäreres: die Veranlassung und die Reglung der menschlichen Handlungen und die Erzeugung von Hemmungen durch Normen und Wertsysteme. Ueberall dort, wo eine Motivquelle auf einen Teil der Menschen, beziehungsweise auf alle Menschen, von andauerndem Einfluss ist und irgend ein Gegenstand der Welt dazu ernannt wird, an das Bekennen zu dieser Motivquelle zu erinnern, dort liegt Religion vor. Die Religion umfasst auch Normenund Wertsysteme, die Handlungen und Hemmungen veranlassen, welche nicht im Dienste der menschlichen Gesellschaft stehen und dadurch ist sie von der Morallehre verschieden. Der Glaube an die "Wichtigkeit" der Normen und Werte wie an jene Behauptungssätze über die Welt, welche den tiefsten Wünschen und der Sehnsucht des Menschen entgegenkommen, ist die wichtigste religiöse Handlung. (shrink)

The author studies Scheler’s essay, “Repentance and Rebirth,” gathering together and interpreting all the insights of Scheler on repentance, and often reading them in the light of Dietrich von Hildebrand’s work in the philosophy of religion. The author examines Scheler’s critique of the reductionist accounts of repentance as well as Scheler’s own account. He gives particular attention to one basic problem in Scheler’s account of repentance, namely, a tendency to let forgiveness arise in the repentant person simply by the force (...) of the act of repenting and not to give due weight to the divine initiative without which there is no forgiveness. (shrink)